Myn beurs is plat Geworden, _ door _ "'t ver"_ kee_ _ _ _ ren;
En, "'k heb" geen nat, Om myne _ keel _ te _ smeeren;
En myn' maag, vol duizend kreuken, Houd niet op, van steeds te jeuken,
En, zy plaagt my, En laat my _ nim_ mer _ vry;
Ik ben van elk verlaaten,
En elk een schynt my te haa_ _ ten,
Maar, Armoe blyft my steeds by.
"'K heb" geen bed om op _ te _ slaapen, En geen stoel in huis;
Een oud Beedlaar is _ myn _ wapen, op een kreuple luis;
"'K heb" geen nood my vol te drinken, Noch myn adem van te stinken,
Want, vrienden weet, Dat ik zeer _ ma_ ger _ eet;
Nochtans "ben 'k" wel te vreden,
Glad van vel, en rap van le_ _ den,
En bekreun my aan geen leet.
Scharbier, Karnmelk, en oudbakken _ Bollen,
Verstrekken my "'t ge"woon _ lyk banket,
"Als 'k" _ maar _ mag roo_ ken, En wak_ _ ker smoo_ ken,
"Als 'k" _ maar _ mag roo_ _ ken, "Gaa 'k" vrolyk te bed'.
ZANG
Myn beurs is plat Geworden, door 't verkeeren; / En, 'k heb geen nat, om myne keel te smeren