Ik kwam er laatstmaal door een groen wei gegaan
en zoo stillekens door _ gegaan; _
ik hoor het gezang der vogelen zingen,
ik hoor er de kwakkelen slaan: _
Kwit, kwidit! Kauw, wauw!
Kwit, kwidit! Kauw, wauw!
Tot drijmaal toe sloeg er dit kwakkeltje weder vandaan. _
Vele vinkjes, ve_ le muschjes,
vlogen op en neer in "'t groen."
Vink! vink! zei dat vinkje:
sjirp! sjirp! zei dat muschje,
al_ _ tijd verheugd en verblijd.
De leeuwerk, hij gaat er naar boven
om den Heer onzen God gaan te loven;
hij gaat er naar boven,
naar bo_ ven toe met eenen Kajou!
Hij zal er zijn zuster Katriena eens roepen,
ja roepen met eenen Kajou! _
Kajou, kajou kajou,
Katriena Kajou, kajou, kajou, Katriena!
Al_ _ tijd verrukt en verblijd.
Dit liedje is nog niet ten einde.
Nu _ begint _ de maand _ van Mei.
"'t Ge"zang der vooglen die nu scharen,
de nachtegaal, hij gaat voorbij.
Hij zingt zijne taal,
zijne liefelijke taal:
Sut, sut, kwit kwediet.
Sut, sut, kwit kwediet.
Al_ _ tijd verrukt en verblijd.
En wist ik eens wat nageslacht,
ik had hem wel in twee gekapt.
Dat is die(n) eicho,
die(n) liefelijke(n) eicho
die daar _ weer roept, dat is die(n) ei_ _ cho! _
1. Lentelied
Ik kwam er laatstmaal door een groen wei gegaan / en zoo stillekens door gegaan